Het is ons doel jou de deur uit te krijgen zodat je van de natuur in Nederland kunt genieten. En dat je wat ziet en begrijpt van landschap, insecten en natuurbeheer. Bekijk deze webapplicatie thuis of neem het mee tijdens je wandeling.
Deze webapplicatie is een project van de sectie Thijsse van de NEV.
Het programma werkt vrijwel als een gps-app. Via een plattegrond van Nederland kom je op een kaart van een van de vijf insectenreservaten van dit land. Je kunt inzoomen, uitzoemen en scrollen of swipen. De route is aangegeven als een gekleurde lijn (helaas werkt dit niet in Internet Explorer). En interessante plekken met foto's en uitleg zijn aangegeven met een marker: .
Als geolocatie ingeschakeld is op je phone of computer, kan je je eigen locatie op de kaart bepalen met het "waar ben ik?"-ikoon: .
3G en 4G bereiken niet alle plekken in Nederland, ook niet in natuurgebieden. Hierdoor kan geolocatie wegvallen. Als dit gebeurt, kan je overschakelen op onze gps-bestanden: deze maken gebruik van gps i.p.v. 3G of 4G. Wij zelf vinden de app Locus onder Android heel prettig voor gps. Maar ook gps kan uitvallen in duinvalleien in het bos! Succes ermee!
Strabrechtse Heide: BasisInfo Strabrechtse Heide: Routes
Walcherse Bijenkuil: BasisInfo Walcherse Bijenkuil: Route
Wyldemerk: BasisInfo Wyldemerk: Routes
Kuinderbos: BasisInfo Kuinderbos: Routes
Texelse Zandkuil: BasisInfo Texelse Zandkuil: Route
.
De Strabrechtse Heide is een natuurgebied van ca. 1500 ha in de gemeenten Heeze-Leende, Someren en Geldrop-Mierlo, grotendeels in beheer bij Staatsbosbeheer. Mede beheerders zijn het Brabantslandschap en de gemeente Someren. In juli 2010 werd een deel van de Strabrechtse heide getroffen door een natuurbrand die zo'n 150 hectare bos en heide in de as legde.
In het Noordwesten sluit de Strabrechtse Heide aan bij de Braakhuizense heide, in eigendom van stichting Het Brabants Landschap; bij Heeze sluit het aan bij heidevelden op de Heerlijkheid Heeze en de Herbertusbossen (ook eigendom van Het Brabants Landschap). Het gebied valt gedeeltelijk onder de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. In 2006 werd de Strabrechtse Heide samen met een deel van het dal van de Kleine Dommel aangewezen als Natura 2000 gebied onder de naam ‘Strabrechtse Heide & Beuven’.
De Strabrechtse en Lieropse Heide maakten tot het einde van de 19e eeuw deel uit van een groot heidegebied tussen de dalen van de Kleine Dommel en de Kleine Aa. Naar het noorden strekte de hei zich uit tot Nuenen (Molenheide, Collsche Heide, Refelingse Heide), ten zuiden van de weg Heeze-Someren liep de Somerensche Heide door tot aan het Weerterbosch en de Groote Peel. In het begin van de 20e eeuw is het grootste deel van de heide ten noorden en ten zuiden van de Strabrechtse heide omgezet in bos of landbouwgrond. Door de aanleg van de A67 werd de Strabrechtse hei gescheiden van de bos- en heidegebieden tussen Geldrop en Mierlo. De plannen om de A2 ten oosten van Eindhoven te leggen, waardoor de Strabrechtse heide van het dal van de Kleine Dommel gescheiden zou worden, zijn voorlopig geschrapt.
Op droge plaatsen groeit struikhei met hier en daar een solitaire jeneverbes, op natte plaatsen groeit dophei, pijpenstrootje gras, wilde gagel, zonnedauw en klokjesgentiaan. De vergrassing van de heide wordt tegengegaan door beweiding met een schaapskudde van de stichting het Kempisch Heideschaap. Andere methoden om de heide in stand te houden zijn maaien en kleinschalig plaggen. De heide wordt omgeven door bossen als buffer met de intensieve landbouw. De overgang naar het dal van de Kleine Dommel heeft een bijzondere vegetatie en is ook van belang voor verschillende diersoorten.
De Plaetse is de naam van driehoekig pleintje, kenmerkend voor een historisch Frankisch heidedorpje uit de Kempen en vergelijkbaar met de Brinken in de provincie Drenthe. Hier bevindt zich de beheerboerderij van Staatsbosbeheer, Herberg d’n Vrije Vogel, de schaapherderswoning en de schaapskooi waar een kudde van ca. 400 Kempische Heideschapen is gehuisvest. Dit schapenras was bijna uitgestorven maar dankzij een in de ’60 jaren gestarte fokprogramma is het ras behouden. Momenteel zijn er al duizenden Kempische heideschapen die onze zuidelijke heidevelden onderhouden. Op de Plaetese is ook een heidetuin waar een aantal kenmerkende planten bijeengebracht zijn zoals ze op de Strabrechtse Heide voorkomen. Ook is er een insectentuin te bezichtigen, waar een aantal voor de Strabrechtse Heide kenmerkende landschappen zijn nagebootst. Deze miniatuurlandschapjes zoals een stukje hei een zandverstuiving en een akker hebben een grote aantrekkingskracht op de bijbehorend insecten. Je vindt er ook bijenkasten, een insectenhotel en een insectenmuur. De laatste twee zijn voorzien van gaten in hout en mergel, rietstengels en dergelijke waarin solitaire graafbijen en solitaire wespen hun eitjes kunnen afzetten. Uiteraard is er ook een bloementuin met planten waar vroeger de schapenwol mee geverfd werd en waar vele vlinders op af komen. Vanuit De Plaetse beginnen een aantal rondwandelingen, terwijl ook doorgaande wandel- en fietsroutes deze plaats aandoen. Op de aangrenzende heide van de Herbertusbossen ligt het Lelieven
De Strabrechtse Heide telt een groot aantal vennen. De meeste zijn tijdens de laatste ijstijd door uitwaaiing ontstaan. Het grootste ven, het Beuven, is zowel voor de bijzondere planten van een zwakgebufferd of zeer zwak gebufferd ven als om de bijzondere vogels zoals de Roerdomp van veel belang. Het ven is jarenlang door de aanvoer van voedselrijk water uit de Peelrijt, verrijkt waardoor wilgen en riet alle bijzondere planten overgroeiden. In 1985 is het ven schoongemaakt en is er een verbinding gegraven tussen Peelrijt en Kleine Aa, om dit voedselrijk water af te voeren. De Witte Loop stroomt aan de westzijde uit het Beuven via de hei naar de Kleine Dommel.
Verder telt de Strabrechtse heide de volgende vennen: Scheidingsven, Waschven, Mosven, Kranenmeer, Beuven, Marijkeven, het Rondvenneke, Maasven, Steenbleek, Henneven (noord en zuid) Grafven, Witven, Platvoetje, 's-Heerenven en Starven. Op de aangrenzende Braakhuizense heide liggen het Rootven, het Meerlomeer, het Kiezelven en het Slootjesven. Op de aangrenzende heide van de Herbertusbossen ligt ven …
Op vrijdag 2 juli 2010 werd een deel van de Strabrechtse heide getroffen door een natuurbrand waarbij 150 hectare bos- en heidegebied in vlammen opging. De brand werd bestreden door honderden brandweerlieden, bijgestaan door 100 tal soldaten van defensie. Het blussen van de brand duurde enkele dagen. Door de brand moest de snelweg A67 een heel weekend worden afgesloten.
Onze aanwijzingen gaan er vanuit dat je een rondje met de klok mee loopt. Momenteel zijn er drie rondwandelingen die in het verlengde van elkaar zijn. Het kleinste rondje, de rode route, is nog geen kilometer. Als je van de rode route afwijkt, kom je op de langere bruine route terecht. En voor de bevoorderde natuurliefhebbers en wandelaars kan je ook van de bruine route afwijken en dan kom je op de lange paarse route terecht. Alle wandelingen maken gebruik van begin- en eindpunt van de rode route.
De duinen aan de zuidwestkust van Walcheren zijn meestal smal. Bij Klein-Valkenisse zijn ze een stuk breder. Daar in de buurt was een oude afgraving, op de grens van duin en bos. Struweel werd weggehaald en een poel aangelegd in 2003. Dit was aanleiding voor de provincie om de Bijenkuil in te richten als wilde-bijen reservaat. Gelukkig hebben niet alleen bijen en wespen, maar ook vlinders, libellen, sprinkhanen en zweefvliegen er ook profijt van gehad.
De duinen van zuidwest Walcheren zijn meestal hoog en smal. Vlakbij Klein-Valkenisse worden ze breder. Een van de maatregelen om flora en fauna in deze duinen gunstig te beïnvloeden is het jaarlijks maaien van grasland door Stichting Landschapsbeheer Zeeland.
Een oude afgraving vlakbij Klein-Valkenisse lag gunstig, tussen duin en duinbos. De provincie Zeeland heeft er voor gezorgd dat deze afgraving ingericht werd als wilde bijen-reservaat, vooral voor stuifzandsoorten (o.a. zandbijen). Niet alleen zandbijen en graafwespen, maar ook parelmoervlinders, heivlinders en blauwvleugelsprinkhanen konden hiervan profiteren.
De bodem van de kuil beslaat ongeveer 2000 vierkante meter. In de duinhelling zit 20 meter hoogteverschil. Zand biedt nestgelegenheid aan bijen. De poel ligt vanzelfsprekend vlakbij de grondwateroppervlak en dit zorgt voor een scala aan planten die van natte voeten houden: wilgen, klavers, rolklavers, koninginnedruid, distels en bramen. Dit zijn goede nectarbronnen voor vlinders, zweefvliegen en bijen.
In verband met begraven munitie is de Bijenkuil niet toegankelijk voor publiek. Een vergelijkbare zandgrond poel en vegetatie, maar dan zonder helling, is te vinden bij het Groot Vroon, wel toegankelijk en op onze route.
In 2005 is er voor gekozen om stompen en wortels van duindoorn, esdoorn, grauwe abeel en witte abeel in het zand van de helling te laten zitten; dit was bedoeld om het zand vast te houden. Graslanden in de duinen van de zuidwestkant van Walcheren worden jaarlijks gemaaid. In de Walcherse Bijenkuil wordt een keer per jaar, in september, de houtopslag afgezet en wordt de vegetatie gemaaid en afgevoerd.
Het belangrijkste deel van deze wandeling is een rechte lijn in de duinen, van Groot Valkenisse naar Dishoek. De Walcherse Bijenkuil zelf zit er net niet bij omdat het verboden terrein is. Dit wordt deels gecompenseerd door informatie over 't Groot Vroon, een vergelijkbaar en toegangelijk gebied. Foto's en informatie over de Bijenkuil zelf zijn er ook.
Voor mensen die met openbaar vervoer komen, hebben wij gekozen voor een rondwandeling vanaf het Kerkplein, Biggekerke. Voor mensen die met een auto komen, is het een optie im in de buurt van Eetcafé Duinlust, Dishoek, te parkeren en daar vandaan naar Groot Valkenisse en terug te lopen.
Sinds 2003 worden de libellen van De Wyldemerk onderzocht door de Friese libellenwerkgroep "De Hynstebiter." Vanwege het hoge aantal soorten (35) heeft Staatsbosbeheer in 2007 besloten om van de Wyldemerk een libellenreservaat te maken, het eerst in Nederland. Het beheer is sindsdien gericht op het instandhouden van de soortenrijkdom.
De Wyldemerk is aantrekkelijk voor veel soorten libellen omdat het verschillende soorten wateren bevat: vennen, poelen, plassen en sloten. Er zit veel variatie in diepte en begroeiing.
Het natuurgebied is ruim 31 ha. groot en bestaat uit: 11,5 ha. open water, 8,5 ha. aangeplant bos, 7,5 ha. grazige vegetatie en 4 ha. moerasachtige vegetatie. Een groot deel van het open water is ontstaan door zandwinning. De bodem is zandig en de keileem is vrij diep. Bij de ene waterpartij is de keileemlaag doorgraven en bij een ander is de keileemlaag wel intact gebleven.
Hierbij een lijst belangrijke planten, zowel oeverplanten als waterplanten, die voorkomen op de Wyldemerk.
Hierbij een lijst libelen gevonden door de werkgroep "De Hyndebiter" in 2003. Dit is inclusief Nederlandse naam, fryske namme en hoogste dagtotaal gemeten in 2003. Er zijn inmiddels (2007) 35 soorten gevonden, waarvan 5 rode lijst soorten, aangeduid met een "*".
Omstreeks 1990 zijn de sloten van de boezem geïsoleerd vanwege de verrijking met het eutrofische boezemwater. Toen vielen alle sloten langdurig droog en zaten ze deels vol met blad en bagger. Later werd dat teruggedraaid, toen de kwaliteit van het boezemwater verbeterd was. De sloten werden uitgebaggerd en veel bomen en struiken langs de poelen en sloten werden afgezet ten behoeve van de inval van zonlicht en ter beperking van bladval in het water. Er werd gebruik gemaakt van dammen en duikers om het water te beheren.
Er is landbouw aanwezig in de omgeving, maar de Wyldemerk heeft weinig last van stikstofafzetting. Het is vooral grasland om de Wyldemerk heen en die stikstofafzetting is niet hoog.
Sindsdien staat het in een beheersplan vast dat het af en toe nodig zal zijn om de poelen en sloten schoon te maken of uit te baggeren.
Runderen werden ingezet om het groen open te houden. Toen het duidelijk werd dat dat niet afdoende was, werden ook landgeiten ingezet. Dat werkt goed.
Wij gaan ervan uit dat je met fiets of auto komt en aan de noordkant van het terrein parkeert. Daarvanuit kan je de wandeling volgen, eerst een korte lus om de vennen van Wyldemerk heen (met de klok mee) en daarna een grote lus om de grote plas heen en langs de vijver in Elfbergen (tegen de klok in).
Er is ook een tweede route, een ronde vanaf de Sminkewei, in de buurt van Camping de Wigwam. Deze gaat met de klok mee, om de Golfclub Gaasterland heen en eenmalig er dwars overheen.
Een derde plek is een ven in de Starnumanbossen, ten noordoosten van de golfclub, net voor Ruigahuizen. Het ven is te ver weg voor een leuke wandeling, maar zeker een bezoek waard.
Op de Noordoostpolder werd grond van goede kwaliteit voor de landbouw gebruikt. Grond van slechte kwaliteit mocht als "natuur" gebruikt worden. Het Kuinderbos staat op grond die niet geschikt was voor de landbouw. Het tussen 1947 en 1953 aangeplante Kuinderbos is met 1200 hectare het grootste en het oudste bos van de Noordoostpolder. Wat begon als een pioniersvegetatie is uitgegroeid tot een gevarieerd bos waar veel planten en dieren zich thuis voelen.
Het grootste boscomplex (1200 ha) van de Noordoostpolder valt onder beheer van Staatsbosbeheer. De loof- en naaldbossen zijn in het midden van de vorige eeuw aangeplant als productiebos met vooral veel fijnspar en zijn nu dus ongeveer 60 jaar oud. Houtproductie is nog steeds de hoofdfunctie van het grootste deel der bossen. In het zogenaamde Burchtbos liggen de restanten van een burcht uit circa 1050. In dit gebied is de recreatieve functie het belangrijkste.
Binnen het Kuinderbos wordt 200 ha ontwikkeld tot natuurgebied en dit deel van het terrein wordt De Kuilen genoemd. Hier zijn een aantal plassen en poelen gegraven waarvan er zich enkele ontwikkeld hebben tot volwaardige vennen die je in Flevoland niet zou verwachten. De grote Kuinderplas is voedselrijker, heeft oevers die zeer geschikt zijn voor libellen en de graslanden langs de oevers worden begraasd door pony's.
Hierbij gaat het om soorten waarvan meer dan 75% van de populatie binnen Nederland voorkomt in het Kuinderbos.
Het unieke van het Kuinderbos is de uitzonderlijke varenrijkdom, die in ons land en directe omgeving niet wordt geëvenaard
Deze planten zijn voor een groot deel geïntroduceerd door uitgelegd maaisel dat afkomstig was van Boswachterij Staphorst.
Dit is een korte lijst van bijzondere libellen. Hierna volgen vrij complete lijsten van alle aanwezige libellen.
In Nederland alleen bekend in de Weerribben en de Kuinderplas!
Door extra zuurstof komt deze soort in stromend water voor.
Een bedreigde soort die je rond de vennen in 't zuidoost vindt.
Komt voor rond vennen; heeft een lichte voorkeur voor humusrijke bodems.
Komt voor rond vennen; heeft een lichte voorkeur voor zandige bodems.
In Nederland een bedreigde soort! De waardplanten van de rupsen zijn wilgen.
Je vindt ze in of langs bossen. De rups eet gras; De vlinder slurpt nectar.
In juli kom je langs "vlindervriendelijke" graspaden honderde koevinkjes tegen.
Vliegt in het voorjaar en de rups leeft van brandnetel langs bosranden.
Op graspaden; De waardplanten zijn pinksterbloem en look-zonder-look.
De Provincie Flevoland, in samenwerking met Staatsbosbeheer (SBB), stimuleert de aanleg van waterminnende natuur. Denk aan libellen, waterplanten, natte, natuurlijke oevers. In het Kuinderbos loopt een natte as van 6 km diagonaal door het bos.
De natte as begint in Kuinre. Daar is het waterinlaat van het Waterschap het Zuiderzeeland, ten behoeve van de landbouw (vee en akkers). Langs de Hopweg loopt een sloot van ongeveer 3 km lang; die sloot was te smal om te voldoen aan de vraag naar landbouwwater. SBB heeft meegewerkt aan het verbreden van die sloot door het kappen van bos aan de kant van het SBB.
Het Waterschap mocht geen land kopen van het SBB. En SBB was van plan om de slootkant te beheren zodat de natuur er ook iets aan had: niet drie keer per jaar alles maaien zoals gebruikelijk. Er was niet veel ruimte voor uitbreiding aan de andere kant van de sloot, dus heeft het waterschap erin toegestemd. Hun doel was: zoveel mogelijk water transporteren. Het doel van SBB: zoveel mogelijk waterminnende natuur maken. Daar is het mee begonnen.
In het Kuinderbos ligt de Kuinderplas, met een oppervlakte van 16 ha. Er zijn veel kikkervisjes die voedsel kunnen zijn voor libellenlarva. En Welsh pony's grazen langs de oevers. Hier vliegt de zeldzame noordse winterjuffer rond. (Deze juffer heeft een vrij complex biotoop nodig als volwassene en de grazers zorgen voor een deel van de complexiteit.)
Met de Provincie is SBB verder gegaan met de aanleg van waterminnende natuur. 4000 jar geleden lagen ongeveer 15 oude vennen in het Kuinderbos. Voordat de Zuiderzee er was, was het een moerasachtig gebied. SBB heeft die oude vennen uitgegraven en in ere hersteld.
In combinatie met de kalk van schelpjes van de Zuiderzee, met veen, zand en klei zijn verschillende soorten vennen ontstaan met allerlei waterkwaliteiten die er voor zorgen dat meer dan 45 soorten libellen daar waar zijn genomen. Dat doet eer aan de naam "libellenreservaat."
Om de ontwikkeling van de vennen te bevorderen, werd bij enkelen maaisel uitgelegd dat afkomstig was van Boswachterij Staphorst. Al binnen twee jaar onstond er een flora dat kenmerkend was voor heide en vennenoevers.
Rond 2003 werd 80 ha landbouwgrond gekocht: het Schoterveld. De hele bovenlaag grond word er afgegraven; 1 miljoen kuub grond werd verzet. Een nieuwe plas van 20 ha moet klaar zijn in 2017, een plas met natuurvriendelijke oevers.
Omdat de Kuinderplas ongeveer een meter hoger ligt dan de Schoterplas, komt er een beek van 3 km tussen die twee te liggen. En langs die beek komen er ook diverse vennen. Hierbij gaat heide werken als de link tussen die vennen.
Dit is het laatste stuk van de sloot van 6 km. De Waterschap wilde meer ruimte voor wateravfoer ten behoeve van de landbouw, bijvoorbeeld bij veel neerslag. Ook daar was ruimte nodig aan de zijde van het bos. Hierbij heeft SBB dezelfde deal kunnen maken met de Waterschap: verbreding van de sloot in combinatie met minder maaien, natuurlijke oevers en waterplanten.
Komend jaar wordt die natte as van 6 km afgerond waardoor het voor libellen en ook vlinders een paradijs mag heten.
Langs de Schansweg komt de Schanskreek, een kreek door het bos. In deze kreek komt een soort waterval door hoogteverschil, ideaal voor wedebeekjuffers en hun voortplanting. Nu zitten weidebeekjuffers vooral in de sloot aan de Hopweg. Daar zit een stuk van 30 meter waar ook een waterval in zit. Dat vindt SBB te kwetsbaar. Dus komem er watervallen in de Schanskreek en ook in het Schansveld wordt daar ruimte voor gecreëerd.
In 2008 begon Staatsbosbeheer (SBB) met het openkappen van alle bospaden in het bos. Dat is een lengte van 50 km, opengemaakt tot een breedte van 10 tot 30 meter. Grote bomen worden verwijderd zodat struiken en planten zich kunnen vestigen.
Een leuk resultaat is dat sinds 2011 de grote weerschijnvlinder rondvliegt. De rupsen daarvan zijn ook gevonden, dus planten zij zich daar voort.
De komende jaren gaat SBB nog verder; het is een 10-jarig projekt om bospaden geschikt te maken voor vlinders, broedvogels en kleine zoogdieren.
Er zijn twee routes die desnoods met elkaar gecombineerd kunnen worden; de twee routes overlappen elkaar over een lengte van een kilometer.
De lange route begint en eindigt bij de bushalte Burchtstraat, Kuinre. Na een kort stukje langs de Kuinderweg, loopt de route naar het westen langs de Hopweg. Op de driesprong met de Schansweg, links, loopt de route schuin naar rechts het bos in. Langs dit lang vrij recht stuk zien wij mooie voorbeelden van beheer voor vlinders. Als de route linksaf slaat en wij de Hopweg oversteken, zien wij de gevolgen van een kettingzaag: zeer recente beheersmaatregelen die over de komende jaren voor een gevarieerd pad moet zorgen. Verderop worden grote machines ingezet om een nieuw ven uit te graven.
Eenmaal op het Schoterpad, gaan wij rechtsaf, zover als men wil, en dan terug. Met rechts uitzicht op het Schoterveld en op het kruispunt met de Schoterweg linksaf. Eenmaal weer in het bos gaan wij rechtsaf, onder de Kuinderplas langs. Wij komen in het moerassige vennegebied terecht. Dit is onderdeel van zowel de lange route als de korte route waardoor het mogelijke is die twee met elkaar te combineren.
In richting oost-noordoost lopen wij terug naar de Hopweg. Op de Hopweg lopen wij naar het oosten terug naar de bushalte. Zodra de Schanskreek vorm heeft gekregen kan het leuk zijn om rechtsaf te slaan op de Schansweg om langs de kreek te lopen.
De korte route begint op een korte afstand achter de afslag richting het kantoor van Staatsbosbeheer van het Kuinderbos op de Hopweg. De route is aangegeven met klein, rond, onopvallende bordjes met een afbeelding van een libel. Met het gezicht naar het SBB-kantoor gaan wij rechtsaf, tegen de klok in, om de Kuinderplas heen.
De route blijft dichtbij de oever totdat wij de overkant van de plas bereiken. Daar gaar wij rechtsaf, het bos in. Als wij weer linksaf gaan, komen wij op hetzelfde stuk als op de lange route. De overlap is ongeveer een kilometer. Op de lange route volgden wij het pad waar het scherp naar rechts gaat. Op de korte route gaan wij rechtdoor, van het verharde pad af, over een hek heen.
Wij komen uit op een akker waar er weinig duidelijke paden zijn. Maar door linksaf te slaan en een richting aan te houden komen wij uiteindelijk weer bij de Kuinderplas terecht. Iets om de plas heen, het bos weer in, komen wij weer bij het startpunt, wat nu ook het eindpunt is.
De Texelse Zandkuil. Wat de wandeling betreft, kijken wij naar drie verschillende landschapselementen: de tuinwallen (tuunwallen), de zandkuil en Ceres. Wat de fauna betreft, kijken wij naar de wilde bijen op Texel. Informatie is afkomstig van o.a. "De Nederlandse Bijen," "De Wilde Planten van Texel" en "Texel is Anders."
De Hoge Berg, tussen Den Burg en Oudeschild, is ontstaan in de voorlaatste ijstijd, 100.000 jaar geleden. Keileem is door landijs opgestuwd. En zand werd door de wind als een dik pakket daar tegenaan afgezet. Het is een ander soort zand dan het kalkarme zand van de duinen (geel in de zandkuil, wit in de duinen).
De Hoge Berg is slechts 15 meter boven zeespiegel; het is bekend om zijn tuinwallenlandschap.
De zandkuil ligt in het beschermde tuinwallenlandschap op de Hoge Berg. Het is de oudste insectenreservaat van Nederland, aangekocht in 1926 door Natuurmonumenten (door Jac. P. Thijsse). Thijsse had ontdekt dat dit een belangrijke nestplaats was voor graafbijen en -wespen. Zand werd hier afgegraven tot 1923. Op advies van Thijsse werd dat stopgezet en werd alles met rust gelaten. Slechts om de vijf jaar werd wat opslag gekapt. Helaas groeide hierdoor de zandkuil bijna dicht, waardoor de kuil minder interessant was geworden voor bijen en wespen - tot 1985.
Er zijn drie soorten grond aanwezig: zand, keileem en een mengsel van die twee. Het keileem is voedselrijker dan het zand en houdt water beter vast. Dit zorgt voor veel variatie in nestgelegenheid en drachtplanten, en zorgt voor soortenrijkdom. Er zijn zeker belangrijke planten aanwezig, o.a. muizenoortje, maar het terrein is primair een belangrijke nestplaats voor bijen en wespen.
De Zandkuil ligt uit de wind en vangt veel zon: dit zorgt voor hogere temperaturen die gunstig zijn voor kleine, nestelende insecten. En sinds +/- 1985 houden vrijwilligers de vegetatie kort en zorgen ze voor open plekken en steilwandjes.
Tuinwallen zijn de perceelafscheidingen op plaatsen waar men geen sloten kon maken op een eiland waar vroeger weinig hout beschikbaar was. In plaats van hekken, hagen of sloten gebruikte men plaggen om afscheidingen te maken die bij aanleg ongeveer 1,2 meter hoog waren. Dit was bedoeld om vee buiten de afgetuinde percelen te houden en tegenwoordig binnen een eigen perceel te houden. De plaggen zijn geschikt als nestplaats voor graafwespen en -bijen en er groeien belangrijke planten op waar deze wespen en bijen op foerageren.
Ceres is een stuk ingedijkte kwelder dat tussen de oude zeedijk en de huidige zeedijk in zit. Het was een strandje; nu is het een plas met daaromheen veel riet en wilg. In verband met de wilgen vind je daar de grote zijdebij vrij talrijk. Kale plekjes in het zand worden benut door zandbijen en pluimvoetbijen.
Door de vele gradiënten (kalkrijk/kalkarm, zout/zoet, nat/droog) zijn veel verschillende planten aanwezig: zeepostelein, zilte zegge, zilte rus, zilt torkruid, waterpunge, moeraszoutgras, breedbladige orchis, rietorchis, dwergzegge, zeegroene zegge, moeraswespenorchis, stijve ogentroost, geelhartje en melkkruid.
Ceres wordt wel beheerd, meer voor planten dan voor insecten.
Hier kom je planten tegen die je ook vindt in droge duinen en zandige wegbermen. En gek genoeg kom je ook planten tegen die op zilte of brakke grond kunnen leven zoals Engels gras. Maar in wezen kan zo'n plant tegen droogte, of die droogte nou door de zon op een tuinwal of door zout veroorzaakt wordt. De Texelse zandbij vliegt vooral op muizenoortje en kleine streepzaad, die veel bloemhoofdjes bij elkaar heeft. Deze planten groeien vooral op tuinwallen Maar kennelijk heeft ze ook voorkeur voor de stevigere bodem van het stuwwallandschap. Op de soms grote groeiplaatsen van muizenoortje in de duinen zie je geen Texelse zandbij, behalve een enkele keer aan de rand van het stuwwallandschap.
Op een gezonde tuinwal vindt er successie plaats: van klein kruiskruid naar streepzaad en biggekruid en daarna naar muizenoortje, grasklokjes, zandblauwtje en Engels gras.
Hierbij enkele planten die belangrijk zijn voor bijen en wespen uit de lange lijst planten die in de bermen groeien.
Op chronologische volgorde, van voorjaar tot najaar.
De volgende informatie is afkostig van het boek "De Nederlandse Bijen," EIS en KNNV, 2012, hoofdstuk "Bescherming en Beheer."
"Door nivellering van milieu en landschap zijn veel bijensoorten de laatste decennia sterk in areaal en aantal achteruitgegaan."
De grootste problemen zijn op te sommen als "de vier ver-ren:" vermesting, verzuring, verdroging en versnippering. Gelukkig zijn er ook succesverhalen. Vooral de natuurontwikkeling in het rivierengebied heeft gezorgd voor herstel van bijzondere bijenpopulaties.
Beheer is vaak gericht op waterkwaliteit, planten en gewervelden. Insecten, en dan hier - bijen, komen tekort op verschillende gebieden:
Veel bijen zijn specialisten. Als de vereiste voedsel en nestelplekken en -materiaal niet aanwezig zijn, dan ontbreken de bijen ook.
Veel bijen maken gebruik van voedsel, nestplek en nestmateriaal die niet in een biotoop liggen, maar verspreid zijn over verschillende deelbiotopen. Als die deelbiotopen te ver uit elkaar liggen, kunnen de bijen die "rondjes" niet maken en, net als hierboven, ontbreken ze.
De aktie van de meeste bijen is beperkt tot een straal van tientallen tot honderden meters van de nestplek.
Solitaire bijen kunnen niet wachten tot betere omstandigheden (bij slecht weer of nadat bloemen weggemaaid zijn). En veel sociale bijen, bijvoorbeeld hommels, houden slechts een zeer beperkt voorraad in de nest.
Veel bijensoorten in Nederland bestaan nog dankzij natuurgebieden. Vaak zijn de meest voedselarme gronden gespaard gebleven van de landbouw en vervolgens natuurgebieden geworden. De scheiding tussen natuurgebied en cultuurgebied is scherp geworden; overganszones daartussen, die belangrijk zijn voor veel soorten bijen, zijn verdwenen.
Verder is grootschalig ook niet gunstig voor kleine insecten; deze moeten het van kleine verschillen hebben, microbiotopen. Door grootschalig beheer nemen algemene soorten toe en verdwijnen kwetsbare soorten.
Het beheer van duinen en kwelders richt zich op het tegengaan van vergrassig en bosvorming. Net als bij heidebeheer is het voor bijen interessant wanneer duinen direct overgaan in voedselrijke natuurgraslanden. Op Texel is er sprake van een voor bijen gunstige samenwerking tussen tuinwallen, de Zandkuil en de duinen.
Sinds 1987 worden de zandkuil en tuinwallen weer actief beheerd door vrijwilligers onder de leiding van Ben Brugge van Naturalis. In het voorjaar wordt de zandkuil gemaaid en het maaisel afgevoerd. Dit zorgt er voor dat licht de bodem kan bereiken waardoor de bodem temperatuur voor insecten aangenaam hoog wordt. Er wordt kleinschalig geplagd om vooral gravende insecten een kans te geven. Struiken worden gesnoeid of verwijderd, om het wokeren tegen te werken. De poel wordt opengehouden. En in het najaar wordt opslag van ongewenste boomsoorten weggehaald.
De Texelse zandbij en de klokjesdikpootbij zijn gebonden aan de tuinwallenlandschap. De Texelse zandbij is afhankelijk van gele composieten (kleine streepzaad op nieuwe tuinwallen en biggenkruid en muizenoor op oudere tuinwallen). Om er voor te zorgen dat deze planten op de tuinwallen blijven groeien, moeten de tuinwallen regelmatig gemaaid of begraasd worden. Dit is niet altijd het geval. Tuinwallen in verval moeten vervangen worden en waar nodig kunnen nieuwe wallen van graszoden gemaakt worden. (Zie de marker met foto's vlakbij Ecomare.)
Om successie in Ceres te vertragen en de kruipwilg in bedwang te houden, maait Staatsbosbeheer hier elk jaar aan het eind van de zomer.