Het is vooral een wandeling om de Kuinderplas heen. Het is gemarkeerd met kleine, ronde bordjes met een libel er op.
In augustus liepen wij hier langs boerenwormkruid. Er zaten zweefvliegen en wormkruidbijen op. De wormkruidbij is de algemeenste zijdebij van Nederland buiten het kustgebied. Deze bij vliegt op composieten, vooral boerenwormkruid, maar ook duizendblad, guldenroede en kamille.
De koekoeksbij van de wormkruidbij, de gewone viltbij, is nog niet in het Kuinderbos gevonden. Dat wil niet zeggen dat zij er niet is.
Een paar meter verderop zien wij in een blik veel van wat het Kuinderbos voor insecten te bieden heeft: een poel, geschikt voor libellenlarven en rondvliegende libellen; een zandige bodem, geschikt voor onder ander nestelende zandbijen; gras, geschikt als voedsel voor de rupsen van vlinders; bos dat allerlei biotopen aanbiedt, van laag gras tot hoge boom; en een grazer die naast andere methodes de variatie erin houdt.
Op deze plek staat een obsevatiehut die over de Kuinderplas heen kijkt, want watervogels zijn er ook.
Hier, vlakbij de Kuinderplas, op een zandige bodem ligt een ondiepe poel met riet en lisdodde. Dit is geschikt voor o.a. de azuurwaterjuffer. Deze heeft een voorkeur voor kleine wateren met zandige bodems, beschutte, bloem- en insectenrijke plaatsen in de omgeving en een gevarieerde oevervegetatie.
Een vlinder, het Groentje, heeft als waardplant dopheide, struikheide, hulst, brem en bosbes. Het leefgebied van het Groentje bestaat uit zonnige bosranden langs heidevelden. Die zou hier dus goed zitten.
In het Kuinderbos vind je het groentje in heischrale graslanden langs de Kuinderplas. Het soort heeft hier een redelijke populatie. Loop je hier op een mooie dag in de tweede helft van mei, dan kom je ze waarschijnlijk tegen.
Het is een kleine en geïsoleerde populatie. Dat maakt de populatie kwetsbaar. De kans bestaat dat ze ooit volledig verdwijnen uit dit bos.
Noordse winterjuffers doen het goed in de Weerribben en in het Kuinderbos. Hier planten ze zich voort in de Kuinderplas en overwinteren als volwassenen in het bos.
Waarom zijn winterjuffers zo uniek? (Uit "Libellenrijk Fryslân," door Eduard Peter de Boer e.a.)
Hier staan wij vrij hoog, over een groot deel van de Kuinderplas te kijken. Rond de Kuinderplas kan je de grote weerschijvlinder vinden. De waardplanten van de rups zijn wilgen. De vlinder is dus afhankelijk van zonnige wilgstruwelen die je langs het water of langs de brede paden vindt.
Hier zijn restanten van minstens 15 vennen van 1000 jaar geleden, toen dit nog moerasgebied was, uitgegraven en in ere hersteld. Door het gebruik van schelpen (van de Zuiderzee), veen, zand en klei zijn er verschillende vennen gecreëerd met verschillende soorten waterkwaliteit. Dit heeft invloed op de soorten libellen die hier op afkomen om eitjes op het water of op planten te leggen; dit zorgt ervoor dat meer dan 45 soorten libellen hier zijn waargenomen. Dat doet eer aan de naam "libellenreservaat."
Staatsbosbeheer heeft ook een nieuw ven uitgegraven in 2014-2015, in het noorden van deze insectenroute van het Kuinderbos.
Om de korte wandeling af te ronden moet je hier over de hek heen klimmen. Om de lange wandeling af te ronden, ga je niet over de hek, maar met de scherpe bocht mee naar rechts.
De azuurwaterjuffer is een van de algemenste en meest meest wijd verbreide libellen van Europa. In Nederland vind je die vooral op hoge zandgronden. In het Kuinderbos overlappen de azuurwaterjuffer en de variabele waterjuffer elkaar enigszins, maar het "azuurtje" heeft toch een voorkeur voor wateren met zandige bodems, terwijl je de variabele waterjuffer vooral rond donkere, venige wateren vliegt.
Maaien is een goede manier om oevervegetatie te beheren. Er kan vrij nauwkeurig gewerkt worden. Meestal moet dit gefaseerd gedaan worden: om de drie tot vijf jaar een deel. (Uit "Heidebeheer" van Jap Smits en Jinze Noordwijk.)
Dit kan onderwatervegetatie zijn of dood plantenmateriaal, b.v. strooisel of veen.
Variabele waterjuffers voelen zich optimaal thuis in laagveengebieden. De soort plant zich voort in matig voedselrijk, vegetatierijke stilstaande wateren. Die heeft een voorkeur voor ondiepe delen met grotere wateren met riet of andere verlandingsvegetaties.
In veel vennen is het nodig om de bodem te schonen omdat er organisch materiaal zich op de bodem heeft opgestapeld. Dit staat soortenrijkdom in de weg. Omdat dit schonen een zware verstoring zou zijn voor de fauna, moet dit gefaseerd plaatsvinden, bijvoorbeeld elke 10 tot 15 jaar een deel. Het is belangrijke om altijd een belangrijk deel van de vegetatie intact te houden.
Het is ook belangrijk tijdens het schonen het ven niet lek te steken: de ondoorlaatbare laag niet te verwijderen. (Uit "Heidebeheer" van Jap Smits en Jinze Noordwijk.)
Op dit veld zijn er geen duidelijke brede paden, zeker niet als de vegetatie hoog staat. Een beetje improviseren met wandelen moet dus.
Op plaatsen rond de Kuinderplas waar er begraasd wordt, zijn die deels door die begrazing ook bloemrijk. En waar er bloemen zijn, zijn er insecten. Op dit soort plekken kan je veel bruine zandoogjes vinden. De rupsen leven van gras. De volwassenen drinken nectar van de bloemen.
Wij komen weer aan bij de Kuinderplas. Zo te zien zijn dit Welsh Pony's die gebruikt worden als grote grazers.
Kuinderbos is een van de oudste grazersobjecten van Nederland. Hier is ongeveer 60 hectare bos en weiland dat ingerasterd is waar Welsh pony's het landschap halfopen houden, voornamelijk aan de oevers van de Kuinderplas.
Grazers moeten drinken en dat zullen ze ook doen in de buurt van plassen en vennen. Dat kan gunstig zijn, want dan houden ze ook de oevervegetatie kort en hier en daar kaal. Maar er zijn ook risico's: zij mogen niet teveel wegeten, ze mogen het water niet teveel bemesten en ze mogen niet alles plattrappen. Op te kleine schaal zijn de risico's te groot, maar bij plassen en vennen groter dan 0,5 hectaar is het ongestuurd toelaten van grazers best mogelijk. De Kuinderplas is groter dan dat. Andere vennen in het Kuinderbos zijn juist kleiner. Bij kleinere vennen is het beter om andere vegetatie- en schoningsbeheer toe te passen. (Uit "Heidebeheer" van Jap Smits en Jinze Noordwijk.)
Dit bordje stond er nog niet in 2013, wel in 2015. Zo te zien is het niet van Staatsbosbeheer. Maar het gaat wel de goede kant op.
Tussen het nieuwe ven en het Schoterpad ligt dit stuk "nieuw bosrandbeheer:" De paden zijn niet lang geleden verbreed. Licht valt op beide bosranden (in de loop van de dag). Zo wordt het aantrekkelijker voor vlinders en libellen.
Half juni 2015 liepen wij langs dit bospad en zagen wij tientallen zonnende gewone oeverlibellen, mannetjes en vrouwtjes.
Deze bospaden zijn niet alleen interessant voor vlinders, maar ook voor libellen die hier komen zonnen. De gewone oeverlibel heeft een voorkeur voor zandpaden of lage grazige vegetaties, zoals hier, om te zonnen. Deze libel, net als de grote keizerlibel, heeft profijt van een opwarmende klimaat. Zijn noordgrens klimt steeds verder omhoog en bereikt inmiddels de wadeilanden.
De gewone oeverlibel is weinig kritisch en plant zich voort in grote stilstaande, schaars begroeide wateren op zand- en veengrond. Deze soort doet het goed (in tegenstelling tot veel andere libellen) in open water met schaars begroeide oevers. Mogelijk voldoet de Kuinderplas aan deze eisen.
Als er veel gewone oeverlibellen zijn en weinig andere soorten is dit een slecht teken wat betreft watervegetatie: er is teveel verstoring. Als er veel andere soorten aanwezig zijn naast de gewone oeverlibel dan is er nauwelijks sprake van verstoring van de oevervegetatie.
De weidebeekjuffer heeft een voorkeur voor heldere, langzaam stromende en onbeschaduwde wateren. De larven hebben helder en zuurstofrijk water nodig. In verrijkt water, met veel stikstof en fosfor uit de landbouw, is er te weinig zuurstof en onderwatervegetatie aanwezig voor de larven.
De weidebeekjuffer kan als gidssoort voor de kwaliteit van het stromende water worden beschouwd. Een toename van deze juffer betekent dat de kwaliteit van het water beter wordt. (Uit "Libellenrijk Fryslân" van Eduard Peter de Boer, e.a.)
Voorlopig zit de weidebeekjuffer gebonden aan de sloot langs de Hopweg. Mogelijk wordt in 2017 het leefgebied van deze juffer uitgebreid met nieuw stromend water, de beek tussen de Kuinderplas en het Schoterveld.
Deze sloot langs de Hopweg was oorspronkelijk te smal om te voldoen aan de vraag van de landbouw. Staatsbosbeheer was bereid om de sloot te verbreden aan de SBB-kant, maar onder eigen beheer. Onder anderen hebben zij meegedaan aan het kappen van bos aan die kant. Hierdoor valt er meer licht op de verbrede sloot.
De weidebeekjuffer heeft een voorkeur voor zuurstofrijk, langzaam stromend water met weinig schaduw: het beheer van deze sloot komt de weidebeekjuffer ten goede.
Toen Staatsbosbeheer er mee akkord ging om de sloot te verbreden hebben zij hun kant van de sloot in eigen beheer gehouden: dus niet drie keer per jaar alles maaien en afvoeren, maar juist waterplanten en oeverplanten laten staan.
De weidebeekjuffer heeft baat bij een gevarieerde, maar niet al te dichte, watervegetatie. De waterplanten worden gebruikt door mannetjes als uitkijkpost.
Ten zuiden van dit punt is het graven van de Schanskreek al deels begonnen. Door hoogteverschil komt er iets dat op een waterval lijkt in de Schanskreek. Dat is ideaal voor de weidebeekjuffer.
Er is al hoogteverschil (noem het maar "waterval") over een lengte van 30 meter in de sloot langs de Hopweg. Als ideale plek voor de weidebeekjuffer is dit erg beperkt en kwetsbaar. Het uitbreiden van hoogteverschil in de Schanskreek komt de weidebeekjuffer ten goede.
De weidebeekjuffer heeft baat bij zuurstofrijk, stromend water. De juffer is vooral te vinden in de buurt van stuwen, stenen of bochten waar er sprake is van stroomversnelling of extra beweging in het water. Dit komt o.a. door de extra zuurstof dat in het water terechtkomt door die versnelling.
De omtrek van deze kreek is digitaal met de hand getekend naar een pagina van Staatsbosbeheer.
Langs de sloot kwamen wij enkele stroken tegen die afgezet waren: hier was het verboden om te maaien.
De vlinders die wij daar vonden waren blauwtjes, waarschijnlijk icarusblauwtjes, een typische soort voor bloemrijk grasland.
"Op locaties waar het icarusblautje voorkomt moet gefaseerd worden gemaaid, want gedurende vrijwel het gehele jaar zijn er rupsen in de vegetatie aanwezig. Te sterk toegenomen voedselrijkdom en te vaak maaien zijn de belangrijkste oorzaken van het ontbreken van het icarusblauwtje in graslanden." (Uit "Praktisch Natuurbeheer: Vlinders en Libellen," 2001)
Dit is maar een voorbeeld van hoogteverschillen in de sloot langs de Hopweg. Er zijn enkele watervalletjes over een lengte van 30 meter langs deze sloot. De weidebeekjuffer heeft hier profijt van door het extra zuurstof dat in het water terechtkomt. Omdat Staatsbosbeheer dit te beperkt en kwetsbaar vond, werden er meer "watervalletjes" gepland in de Schanskreek langs de Schansweg.
Hier gaan wij schuin naar rechts het bos in om de resultaten van bosrandbeheer ten gunste van vlinders te bekijken. Wat valt op? Het pad is breed, het is licht en de planten variëren zich van hoog naar laag. Er bloeit ook veel in het pad, grotendeels dankzij het zonlicht. Met een breed bospad creeer je eigenlijk twee bosranden tegenover elkaar, met voldoende licht als het goed is.
Begin deze eeuw was Staatsbosbeheer in het Kuinderbos begonnen met het openkappen van bospaden. Uiteindelijk moet de lengte van deze verbrede paden 50 km worden. Over een paar jaar wordt dit project afgerond: met als klapper een duurzame populatie van de grote weerschijnvlinder!
Het is augustus 2013. Wij kijken neer op de lage vegetatie van het pad en zien bloemen van brunel, een nectarbron voor o.a. bijen en vlinders.
Er zijn voldoend middelhoge nectarplanten langs de bospaden. In augustus 2013 zagen wij koninginnenkruid en grote schermbloemigen.
Bijna overal in het Kuinderbos kom je de vlinder koevinkje tegen. Ze vliegen van juni tot augustus. Die vind je vooral langs open bospaden. Het aantal koevinkjes is vanaf 2001 sterk toegenomen dankzij het bosrandbeheer dat zorgt voor zonnige bospaden. Op een zonnige dag in juli kan je een tot tweeduizend koevinkjes tegenkomen: een zeldzaamheid voor Nederland.
De vlinder landkaartje is ook een echte bosvlinder. De eitjes en rupsen daarvan zijn te vinden op brandnetel in de halfschaduw van bosranden. Die is in tientallen aanwezig langs deze bospaden in het voorjaar.
Het oranjetipje vliegt alleen in april en begin mei. Die overwintert als pop in de bosrand. In het Kuinderbos vind je twee belangrijke waardplanten (voor de rupsen) langs deze bospaden: pinksterbloem en look-zonder-look.
De bomen staan te dichtbij het pad. Deze strook is niet bijzonder vlindervriendelijk.
Hier word het pad weer een stuk lichter omdat de bosranden aan beide kanten verder uit elkaar staan. De hogere kruiden en struiken komen weer terug.
In deze hoek is er grootschalig bos verwijderd. Dat is meer dan alleen bospaden verbreden.
In 2013 had Boswachter Harco Bergman ons uitgenodigd om het volgende voorjaar terug te komen om de verschillen, de verbeteringen, te komen bekijken. Het was woest in 2013; in 2014 zou de natuur de boel weer overnemen. Wij kwamen pas in 2015 weer terug, maar zijn voorspellingen klopten precies.
Op het Schoterpad gaan wij een stuk rechtsaf. Als wij genoeg hebben gezien, dan gaan wij weer terug.
De sloot langs het Schoterpad wordt gebruikt voor afvoer van landbouwwater als het nodig is. Dit is het laatste deel van de natte as van 6 km die door het Kuinderbos loopt. Het wordt vanaf 2014 aangepast: de sloot wordt verbreed in combinatie met minder maaien, natuurlijke oevers en waterplanten. Dit is eigenlijk dezelfde ontwikkeling als in de sloot langs de Hopweg.
Schapen worden ook vaak gebruikt voor het beheer van droge heide. Zie onze wandelingen op het Strabrechtse Heide.
Vanaf 2005 had Staatsbosbeheer een inrichtingsplan voor de 75 hectaar van het Schoterveld. In 2006 was er aan begonnen. Een plas van bijna 20 ha oppervlakte zou gecreëerd worden. Het zou natuurvriendelijke oevers hebben (gunstig voor o.a. libellen) en het zou ongeveer in 2017 klaar zijn. Hier wordt aan gewerkt!
Vanaf 2005 had Staatsbosbeheer een inrichtingsplan voor de 75 hectaar van het Schoterveld. In 2006 was er aan begonnen. Een plas van bijna 20 ha oppervlakte zou gecreëerd worden. Het zou natuurvriendelijke oevers hebben (gunstig voor o.a. libellen) en het zou ongeveer in 2017 klaar zijn. Hier wordt aan gewerkt!
De omtrek van deze plas is digitaal met de hand getekend naar een pagina van Staatsbosbeheer.
De Kuinderplas ligt een meter hoger dan de plas van het Schoterveld. Staatsbosbeheer gaat een beek van ongeveer 3 kilometer lang van de ene naar de andere uitgraven en laten stromen. Langs de beek zijn er ook diverse vennen gepland. Er zijn ook heideresten uit Staphorst langs deze toekomstige beek uitgestrooid; dit kan leiden tot het ontstaan van nieuwe heidevelden.
De omtrek van deze sloot is digitaal met de hand getekend naar een pagina van Staatsbosbeheer.
Grazers moeten drinken en dat zullen ze ook doen in de buurt van plassen en vennen. Dat kan gunstig zijn, want dan houden ze ook de oevervegetatie kort en hier en daar kaal. Maar er zijn ook risico's: zij mogen niet teveel wegeten, ze mogen het water niet teveel bemesten en ze mogen niet alles plattrappen. Op te kleine schaal zijn de risico's te groot, maar bij plassen en vennen groter dan 0,5 hectaar is het ongestuurd toelaten van grazers best mogelijk. De Kuinderplas is groter dan dat. Andere vennen in het Kuinderbos zijn juist kleiner. Bij kleinere vennen is het beter om andere vegetatie- en schoningsbeheer toe te passen.
De oevers van vennen hebben een eigen karakter. Ergens boven of aan de waterlijn is de natuurlijke groeiplaats van pijpenstrootje: deze plekken mogen niet geplagd worden omdat de bodem van de ven lekgestoken kan worden. Iets verder van het ven vandaan kan pijpenstrootje ook groeien door verrijking met stikstof of verdroging. Op deze plekken zou het juist handig zijn om kleinschalig te plaggen: dit kan plantensuccessie op dichtgegroeide plekken weer op gang krijgen en voor meer variatie zorgen.
Om te voorkomen dat een hele biotoop op een bepaalde afstand van het ven verdwijnt is het niet de bedoeling om helemaal rondom het ven te plaggen, maar uitstralend vanaf de oever in kleine stroken met de vochtigheidsgradient mee.
Meestal zijn vennen voedselarm en beheer moet gericht zijn op het behoud van dit karakter. Vennen in de buurt van landbouw kunnen sterk verrijken. Soms is het utbaggeren van een dichte baggerlaag een belangrijke stap. Maar dit soort schoonmaakwerk moet vooral gefaseerd plaatsvinden, omdat het een zware verstoring is.
Het is ook belangrijk tijdens het schonen het ven niet lek te steken: de ondoorlaatbare laag niet te verwijderen.
Maaien is een goede manier om oevervegetatie te beheren. Er kan vrij nauwkeurig gewerkt worden. Meestal moet dit gefaseerd gedaan worden: om de drie tot vijf jaar een deel.
Zowel de variabele waterjuffer als de azuurwaterjuffer komen voor rond de vennen van het Kuinderbos.
Waar de variabele waterjuffer en de azuurwaterjuffer elkaar overlappen, heeft de variabele een voorkeur voor venige bodems en de azuurwaterjuffer een voorkeur voor zandige bodems.
In voedselarme vennen kan het proces van verlanding vrij langzaam gaan. En dan is geen grote onderhoud nodig, meestal alleen werkzaamheden aan de oevers. Dit stuk grond is sterk aan het verlanden. Moeras en natte heide functioneren als verbindingen tussen de verschillende vennen.
De aanwezigheid van de gevlekte witsnuitlibel is kenmerkend voor goede waterkwaliteit, gevarieerd landschap, goed ontwikkelde verlandingsvegetaties en hoge biodiversiteit.
Het graven van de Schanskreek, dat deels langs de Schansweg loopt, is al begonnen. Door hoogteverschil komt er iets dat op een waterval lijkt in de Schanskreek. Dat is ideaal voor de weidebeekjuffer.
Er is al hoogteverschil (noem het maar "waterval") over een lengte van 30 meter in de sloot langs de Hopweg. Als ideale plek voor de weidebeekjuffer is dit erg beperkt en kwetsbaar. Het uitbreiden van hoogteverschil in de Schanskreek komt de weidebeekjuffer ten goede.
De weidebeekjuffer heeft baat bij zuurstofrijk, stromend water. De juffer is vooral te vinden in de buurt van stuwen, stenen of bochten waar er sprake is van stroomversnelling of extra beweging in het water. Dit komt o.a. door de extra zuurstof dat in het water terechtkomt door die versnelling.
Het doel van het Waterschp Zuiderzeeland is om zoveel mogelijk water te transporteren ten behoeve van de landbouw. Het doel van Staatsbosbeheer is om waterminnende natuur te creëren en beheren. Deze twee instanties hebben samengewerkt aan het ontwikkelen van een natte as van 6 kilometer door het Kuinderbos vanaf deze inlaat.