Links van het fietspad staat een raster. Binnen dit raster stalt de herder zijn schapen wanneer hij vrij heeft of rond de stal moet werken. Het raster is geplaatst in het natuurjaar 1970. Het gebied wordt dus al heel lang intensief begraasd. Een diertje dat gebonden is aan de kort gegraasde en open gebieden is de tussen de wortels van het gras levende diefmier. De diefmier (Solenopsis fugax) is een met verdwijnen bedreigd knoopmiertje van nog geen 2 mm en nestelt altijd in de buurt van grotere mierensoorten. Ze bouwt haar nest bij andere mierennesten en maakt zeer nauwe verbindingsgangen waardoor de zeer kleine werksters uit stelen gaan in het nest van de gastmier. De bestolen, grotere mieren kunnen de kleine diefmiertjes niet volgen in het ingewikkelde nauwe gangenstelsel. Het gestolen waar bestaat uit eieren, larven of poppen van de gastmier. Bij het roofwerk gebruikt de soort ook nog chemische rekruterings- en afschrikkingsferomonen. De diefmier nestelt in heidegebieden en graslanden en heeft een voorkeur voor warme, droge en schraal begroeide plekken. De diefmier is zeldzaam maar komt in heel Europa voor, inclusief Zuid-Engeland. Het miertje wordt vooral gevonden in het zuidoosten van Nederland. Een vondst in het Noord-Hollands Duinreservaat geeft aan dat hij ook elders verwacht kan worden, maar hij wordt door de onopvallende levenswijze gemakkelijk over het hoofd gezien.
Hier merk je niet alleen dat een deel van de heide afgezet is als kwetsbaar gebied, maar ook dat er een karrespoor doorheen loopt: een combinatie van kaal zand en lage vegetatie die ideaal is voor o.a. nestelende zandbijen in het voorjaar en de zomer. Net voor de houten sluitboom ligt de kolonie pluimvoetbijen die vanaf juni actief is. Houd enige afstand zodat je de holletjes niet verstoort.
Hier zit een knik in de route van ongeveer 90 graden: rechtsaf als je met de klok mee wandelt. Aan je linkerkant staat een picknicktafel om even uit te rusten. Op de onderstammen van de dennen van het laantje nestelt de kleine harsbij. Deze kleine geelzwarte wilde bij maakt haar nestcellen van dennenhars en plantenvezels.
Graafbijen en graafwespen houden van open zand. Met name de zijkanten van zandwegen en ruiterpaden zijn voor het bouwen van een nest zeer geschikt. Naast eerder genoemde insectensoorten kun je er ook de holletjes van rugstreeppadjes vinden. Deze zijn ’s nachts actief en vangen het liefst kleine motjes die op de nog warme zandwegen afkomen.
De Strabrechtse Heide staat bekend om zijn vele overgangen van nat naar droog. Rechts ligt een ven met een vrij steile rand. Dit ven is eigenlijk meer een uitgestoven laagte. Het valt dan ook regelmatig droog tijdens lange droge zomers. Het droogvallen voorkomt dat er vis in het ven kan overleven. Amfibieën zoals de heikikker en bepaalde libellensoorten hebben hier geen last van en hebben er zelfs voordeel van dat er zich geen vis kan settelen.
Wanneer de herder met zijn schaapskudde regelmatig een schapendreef gebruikt ontstaan daar schapenpaadjes. Deze paadjes liggen op een vaste afstand van elkaar. Deze afstand is gelijk aan de afstand tussen twee schapen die tegen elkaar aan lopen. Schapenpaadjes hebben een grote aantrekkingskracht op insecten omdat de zon er de bodem opwarmt en de begroeiing tussen de paadjes voor dekking zorgt. Je vindt er naast graafbijen en graafwespen ook een aantal sprinkhanen zoals het knopsprietje en het zanddoorntje.
Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw zijn heidebeheerders begonnen met plaggen en chopperen. Met plaggen wordt het afgraven van de eerste 3-5 centimeter heidebodem bedoeld. Bij het chopperen wordt alleen de humuslaag afgevoerd en blijft de wortellaag aanwezig. De bovenste bodemlaag blijkt sterk verrijkt en vervuild. Door de bodem te plaggen of te chopperen wordt de voedselrijke laag afgevoerd. Met het afvoeren van de met stikstof verrijkte bodem gaat er echter ook fosfor verloren. Fosfor is juist een belangrijk sporenelement dat plant en dier nodig hebben voor hun groei. De Vlinderstichting is samen met een aantal partners daarom op zoek naar alternatieven voor het plaggen. Daarvoor zijn hier in het terrein proefvelden aangelegd.
Links loopt een spoor door de heide. Het is ontstaan na het uitrijden van plaggen. Nu is de struikheide zich aan het herstellen.
Het Waschven is een regenwaterven dat tot midden jaren ’80 van de vorige eeuw met voedselrijk beekwater werd gevoed. Nu is het ven zich langzaam aan het herstellen. Op de bodem van het ven groeien weer zeldzame planten zoals oeverkruid en moerashertshooi. Je kunt ze het beste zien wanneer het ven in een lange zomer droogvalt.
In het slootje aan de rechterkant van de weg, net voorbij de kruising staan enkele kruipwilgjes. Eind april begin mei vormen deze struikjes een belangrijke voedselbron voor het groentje, een kleine dagvlinder. Je vindt er zowel mannetjes als vrouwtjes. De mannetjes zoeken de struik af naar pas uit de pop gekropen vrouwtjes om te kunnen paren. Ze slapen er niet!! Dat doen ze in het pijpenstrootjegras en een grote vliegden een tiental meters bij de kruipwilgen vandaan. 's Morgens wanneer het warm wordt komt het allemaal bij elkaar op de kruipwilg. E.e.a. duurt zolang de wilg bloeit.
Vennetjes en waterhoudende laagte zijn van levensbelang voor waterinsecten zoals Watertorren, kokerjuffers en libellen. Deze dieren zijn de voornaamste prooidieren van de boomvalken die in juli- augustus boven de heide jagen.
Rechts van het pad begint een loofbos. Het is een goed voorbeeld van een bos dat spontaan ontstaat wanneer je niets doet op de heide. Wel of niet bomen kappen op de heide is een keuze. Hier laten we het staan. Enerzijds als voorbeeld van bosontwikkeling op de dekzandgronden, anderzijds om bosdieren ruimte tot broeden te bieden. Een stukje verder staat ook aan de rechterkant een grote Amerikaanse eik. Kijk eens aan de voet van deze boom. Daar zit een nest van de glanzende houtmier. Pak eens een miertje vast en ruik er aan. Wat voor geur verspreidt de mier? Ze zijn overigens niet gevaarlijk.
Links zien we een informatiepaneel met daarop de Strabrechtse Heide. Op deze plek buigen we rechtsaf. Het bos is er open gekapt. Er ligt een grote kuil. Dit noemen we een boerenkuil omdat de boeren uit de omgeving hier jarenlang zand kwamen halen. Dit gebruikte men om erf, zandwegen en de kippenkooi mee op te hogen.
Vlak voor dat je het bos in loopt staat er aan de linkerkant van het zandpad een driestam ruwe berk. Berken leven vaak in symbiose met paddenstoelen. In de nazomer vind je hier dan ook vaak de vliegenzwam. Heivlinders gebruiken de stam als zonneplekje wanneer de zon op een nazomeravond naar de horizon daalt.
Meelbloemkeverlarven leven in de bodem tussen de wortels van grassen. In juni zwermen ze uit. Dit doen ze in sommige jaren vrij massaal. De meelbloemkevers vormen een bulk aan voedsel voor insecteneters. Bij het uitzwermen zien we dan ook massaal kokmeeuwen, gierzwaluwen en boomvalken boven de zwerm.